Aranda de Duero, 9 juni 1993
Beste Virgilio, het doet me deugd te zien dat de zaadpluisjes van de populieren zich vannacht aan uw voordien ongeopende grond hebben vastgehecht, ook al besef ik, dat slechts weinigen het tot boom zullen brengen.
Voor de hoop en de speculaties van enige dagen geleden is nog geen bewijs geleverd. Al is de steenstapeling zonder twijfel een menselijk produkt, de wand van een welgevulde vergeten schatkamer is het niet.
Een vaak gestelde vraag van voorbijgangers is, nadat ze het concept hardop hebben voorgedragen alsof het een bijbelpassage betrof, wanneer ik denk water aan te zullen boren. "No se", antwoord ik dan in uw taal. (Eigenlijk had ik willen uitleggen dat het niet mijn doel is om water te vinden, dat de put niet als waterput bedoeld is, maar als metafoor en dat ik in werkelijkheid taaldelver ben.) En dan. . . . . . . . . .
Onverwachts is het moment aangebroken waarop de voorgaande vraag met ahora beantwoord dient te worden: Op een diepte van -320 centimeter sta ik in het water met een troffel in mijn rechter- en een bouwemmer in mijn linkerhand. Het regent, en bovenwater vermengt zich met benedenwater. Nu verschijnen er hoog boven mij menselijke gestalten aan de rand van de kuil. Ze kijken naar mij en naar het water. "Ahora", zeg ik en wijs.
Dit is het tijdstip waarop de zandloper moet worden omgedraaid.
Dit is het punt waarop onttrekken in toevoegen overgaat.
's Middags zet de nieuwsgierigheid mij ertoe aan, de bovenste aardlagen aan de straatkant van de kuil aan een nader onderzoek te onderwerpen. Immers, in die lagen vond ik de meest interessante voorwerpen. Spetterend belandt de uitgegraven aarde twee meter lager in het grondwater.
De keramische puzzel, waarvan ik momenteel de stukjes opgraaf, zal nooit worden voltooid. Door mijn, voor een rechtgeaarde archeoloog catastrofale graaftechniek zal wat eens gescheiden werd wel voor eeuwig gescheiden blijven. Aardewerk dat voordien een geheel was, werd door een steek van mijn spade of een houw van mijn houweel gekliefd. Desondanks ben ik van mening, dat de fragmenten evenveel zeggingskracht hebben als de gehelen. Over de delen niets dan goeds.
Hoogachtend, Arnold Schalks.