NADAGENBOEK / Arnold Schalks

Donderdag 29. 6.; Saint Norbert.

Vannacht heeft de eerste onverlaat de hangmat in de reddingboot uitgeprobeerd. Het lijf liet een kuil achter in het net. Het beeld is er op vooruitgegaan. De voormalige platbodem heeft een buik gekregen. Maar ik heb de hangmat niet als parkeerplaats voor het menselijk lichaam bedoeld. Ik vrees dat de constructie niet op een dergelijke belasting berekend is.

Met het oog op de naderende zomervakantie en de daarmee gepaard gaande verhoogde kans op vandalisme worden er weddenschappen afgesloten met betrekking tot de levensduur van mijn werk. K. gokt: één week? S. is voorzichtiger: twee weken. Wie biedt er meer? Met de camera van Maik maak ik voor de zekerheid opnamen van de, nu nog intacte, installatie. De vlaggen wapperen in de straffe wind.

Louise L., Zona, Maik, Lola en ik vertrekken voor een laatste bezoek aan Loewen's buiten naar Lake of the Woods. In Manitoba druppelt het, in Ontario gutst het.

In de kuil van het voordekzeil van de motorboot heeft zich regenwater verzameld. Van onderaf het canvas opduwend werken we de plas overboord. Tijdens de overtocht blijft de huif boven de kinderhoofdjes gesloten. Roergangster Louise stuurt het veer met vaste hand over het weerbarstige meer. Omdat we de schakelaar van de ruitewisser niet hebben kunnen vinden moet het middelste van de drie voorruitjes open blijven. Louise L. veegt geregeld het opgespatte sop van haar brilleglazen. De wind blaast de boot met te vroeg uitgezette motor vanzelf naar de steiger.

Hoe anders is het, hier nu terug te komen.

Terwijl Maik kookt en Louise bakt, maak ik aan de windstille tafel de voorlopige rekening op van mijn avontuur.

Bij het eten blaast Lola kuiltjes in haar hete soep.

 

Zondag 16.7.; NS-station Schiphol.

Ik moet diep in mijn bezittingen duiken om mijn kortingskaart boven water te krijgen. De openhartig kauwende lokettiste verstaat het door mij gewenste reisdoel niet. Ik versta niet wat zij aan haar kant van het glas zegt, maar leid de strekking af uit haar gebaren. Ik herhaal mijn bestemming. Ik probeer mijn in Canada gereanimeerde 'Leidse r' zorgvuldig te onderdrukken. De 'R' van Rotterdam komt rollend tot stand. De ruil lukt. Het luikje draait, het kaartje met wisselgeld kan worden uitgenomen.

In het mobiele kader van de treinbalkonraampjes verschijnen afwisselend: liggend, herkauwend vee en flatbalkons met slagorden parasollen.

 

Vrijdag 30. 6.; Lake of the Woods.

De muis die uit de bak met pelpinda's at, hield Maik uit haar slaap. Het is waarschijnlijk hetzelfde beest dat Rop hier een maand geleden in zijn been beet. Aan mij gaat dat alles voorbij. Ik bevind me in mijn decompressieperiode. Na een verblijf op grote diepte keer ik langzaam terug naar de oppervlakte van het bestaan.

De regen kan me er niet van weerhouden een wandeling te maken. In de schuur bij de aanlegsteiger vind ik een regenjas van geel craquelé. Daarin waag ik me in het bos. Het pad is niet meer het pad dat ik een maand geleden betrad. Nat zijn de bladeren die langs mijn kleren strijken. Het opengeduwde struikgewas sluit zich weer. De dichtheid achter mij duwt mij vooruit, de ruimte tegemoet. De baai is een luwe voortuin geworden. Onder het wateroppervlak doemt oplichtend groen loof uit de diepte op. In de stormachtige wijdheid verderop dobberen, groepsgewijs, looneys.

 

Woensdag 21. 6.; Holland, Manitoba.

Het duurt even voor we het klooster vinden. Het ligt buiten de dorpskern. Naar oud gebruik moet een Trappistenklooster altijd bij een bron of aan een rivier liggen. Omdat er in de wijde omtrek geen rivier te ontdekken is, moet er een bron zijn. Op het ruime parkeerterrein laten we de auto's achter. Een monnik gezeten op een tractor met sproeiapparatuur draait het terrein op. De orde zag zich gedwongen het agrarisch bedrijf met eigentijdse middelen te voeren. Maar nog steeds houden de kloosterlingen zich aan de geboden van Strenge Onderhouding, die afzondering, soberheid, algehele onthouding van vlees en een leven van handarbeid voorschrijft.

Gadegeslagen door de kinderen bakkeleien in het dennenbos eekhoorns met veel geraas.

De gaasdeur van de kaasmakerij gaat open, Brother John staat Louise te woord. Hij herkent Zona van een vorig bezoek, knijpt haar in haar wang. Glimlachend overziet hij de groep bedevaartgangers en geeft verlof het kloosterhof te betreden.

Ook hier beschikt de orde over een Guest House, een huis door gastvrijheid gebouwd, en ook hieraan wordt ijverig verbouwd. In de boorden van de sappige lawns is een sprinklerinstallatie aangebracht. Vaantjes op regelmatige afstanden geven de plaats van de sproeiers aan voor de bereden grasmaaier. We nemen even plaats in de blauwgroene koelte van de kapel. Dit gebouw werd geconstrueerd met materiaal dat uit St. Norbert werd overgebracht en daar ooit de koestal vormde.

We nemen als eersten plaats in de kerkbanken om één van de zeven dagelijkse diensten bij te wonen. Een jongere broeder luidt de plechtigheid in met de bediening van het klokketouw. Hij draagt daarbij werkhandschoenen. Eén bezoeker voegt zich nog bij ons. Hij neemt een psalmbundel van de stapel, opent het op de juiste bladzijde en drukt het Louise in haar hand.

Aan de andere zijde van het stenen muurtje, dat het wereldse van het monastieke leven scheidt, nemen de zeven monniken in de zee van ruimte en stilte hun plaatsen in. De meesten van hen dragen het bruine habijt. Het orgel van bescheiden formaat neemt het voortouw. De monniken zingen in koor en tegenkoor. Naast mij psalmodieert Ludo zachtjes mee.

Het interieur van de kerk is smaakvol maar eenvoudig. De nadruk ligt op natuurlijke materialen: hout en zandsteen. In bijna al het aanwezige ligt een kruisvorm besloten: in de banken, in de vensters, in de constructie van de dakstoel en in de harten der gelovigen. De crucifix boven het altaar wordt gevormd door de naad tussen vier, in een vierkant geplaatste, spiegelende vlakken. Een doordachte combinatie van vanitas en achteruitkijkspiegel.

De viering verloopt volgens een dienstregeling met een eerbiedwaardige leeftijd. Ook al sijpelt hierbinnen de buitentijd door, het getijdenboek blijft een baken in de branding.

Helaas kunnen we na afloop van de plechtigheid geen kennis maken met de monniken. Op de dienst volgt een periode van zwijgzaamheid. De kaas die ik direct bij de makers had willen afnemen, zal ik elders moeten aanschaffen.

 

Zaterdag 8. 7.; Winnipeg.

Erika zet me af op Winnipeg Central Station. Nadat ik mijn ruimbagage bij het depot heb afgegeven ga ik, onder het spoor door, uit op mondvoorraad. In de Forks Market koop ik broodjes en een kilo Trappist Cheese, made by the monks in Holland, Manitoba.

13.35 uur. Na de kaartcontrole sluit ik me in de vertrekhal van het station aan bij de rugzaklopers en sportvissers. Als eersten worden de families met kinderen aan boord gesluisd. De zwaarbepakte Einzelgängers sluiten de rij. De trein is bij lange na niet volgeboekt. Er is ruimte genoeg om languit liggend de nacht door te brengen.

De trein verlaat het lege station om even later, in perronloos Transcona, nog enkele passagiers op te nemen.

Buiten: liggend vee, even mak als Neil Young's laatste op de walkman.

We worden voortdurend uitgerangeerd om eindeloze goederentreinen te laten passeren. Wagonladingen graan, auto's, pipelines, zwaar materieel en chemie. Door de korte spleetjes tussen de wagons blikt woud, hout en bomen: Sioux Lookout. Het late zonlicht scheert over de kruinen. Een eland staat als bevroren in een ondiepe plas.

Via drie slurven bereik ik het restauratierijtuig. Ik zoek een zitplaats onder de, bovenop het rijtuig geplaatste, glazen koepel die uitzicht biedt over het landschap: de zonsondergang is een uitsmijter met enkele dooier.

Ik verlaat mijn hoge zitplaats omdat de, in deze enige wel-roken-coupé geproduceerde tabakswalm zich ter hoogte van mijn hoofd verzamelt, verdicht en mij de adem beneemt. Ik loop terug in de rijrichting, haal over die bepaalde afstand de trein van binnenuit in, voeg in op mijn stoel.

Voor de vaak van het kindje in de stoel vóór mij noem ik de maan een toverbal in een suikerzoet zwerk. Even later val ik in een onrustige slaap. De treinruit is koud en de trui is buiten handbereik.

 

Maandag 31. 7.; Ettingshausen, Duitsland.

De koeien liggen, als ik kom om ze te melken. De hals van Cleo lijkt wel een maanlandschap. De huid vertoont een groot aantal bulten met daar bovenop opengeschuurde huid, bloederig. Horzels zeuren aan haar kop. Ik heb het flesje Franzosen-öl (Oleum Animalis Crudum) uit het medicijnkastje genomen, giet de inhoud uit over haar monumentale rug en de lichaamsdelen waar ze met haar kop of staart niet bij kan. Het goedje ruikt afschuwelijk. Ik heb de indruk dat ik een koe sta te teren, maar het heeft resultaat: alsmaar minder vliegend ongedierte landt op haar geteisterde lijf. Koe Jersey heeft onraad geroken en neemt, onverstandig, voortijdig de benen, de wei in.

 

Zondag 9. 7.; Hornepayne.

We zijn een tijdzone verder, hier gaat de klok één uur vooruit: 5.00 uur. In Hornepayne gaat de zon op. Weer staan we op een zijspoor. De dieselloc wordt volgetankt, de machinist vervangen.

Tussen Hornepayne en Sudbury Junction stappen veel sportvissers uit. Ze worden met hengel, weekendtas en al opgeslokt door de schemer van het naaldwoud. Om 21.00 uur bereiken we Toronto.

In het Strathcona Hotel, 'The House That Hospitality Built', huur ik kamer 405. Ik schakel de televisie in. Daarop wordt zojuist 'the Falls' aangekondigd, een documentaire over Niagara Falls. Eerst neem ik de voorgenomen douche. Ik stap onder de weldadige waterstraal. Waterdamp vult de ruimte. Waterval vult in de belendende ruimte de breedte van het hele scherm. Als ik de badkranen dichtdraai hoor ik een luid geruis dat uit de TV blijkt te komen: daarop is het water eveneens opgehouden te vallen, sneeuw dwarrelt over de buis. Het toestel is met geen afstandsbediening meer tot beeld te bewegen.

 

Donderdag 13.7.; New York City.

De verraderlijke klankverwantschap van fiftyfourth en fortyfifth enerzijds, en de forse afstand die de straten met die namen scheidt anderzijds, is er de oorzaak van dat ik bijna de voorstelling van 'Apollo 13' in het Ziegfeld Theatre mis.

Zat ik gisteravond nog met Paul van Soest en Sylvia Tuankotta in het Apollo Theatre te genieten van het talent op Amateur Night, nu ben ik onderweg naar een bioscoopstoel voor het bijwonen van het volgende vermaak.

Ron Rocco houdt twee stoelen op de derde rij van voren voor Zuzu Estabrook en mij bezet. Zuzu staat in de foyer in de rij voor thee. God zij gedankt voor de airco, waarzonder deze vertoning een helse ervaring moet zijn. In het korte donker voor de film begint, begeven we ons naar onze plaatsen. Een overzicht van het projectiescherm blijkt alleen mogelijk met de atlas tegen de stuitnok gekanteld. De luidsprekers staan erg dichtbij: de soundtrack is op twee wijzen waarneembaar: hoorbaar en voelbaar. Het maakt een onvergetelijke indruk wanneer een Saturnus-V drietrapsraket vlak naast je stoel het lanceerplatform verlaat. Gelukkig had ik het uitspuiten van mijn oren nog even uitgesteld.

Tom Hanks alweer, nu als astronaut. De film verloopt volgens het beproefde Hollywood recept. De beelden doen me de uren herinneren die ik doorbracht voor de televisie, ten tijde van de meest spectaculaire NASA-avonturen. De hier uitgebeelde vlucht-etappes kan ik me nog goed herinneren: de explosie in de zuurstoftank van de service module, de evacuatie uit het commandoschip 'Odyssey', de benauwde tijd in de, als reddingboot fungerende, maanlander 'Aquarius' en als laatste: de behouden thuiskomst.

Ik geloof dat de film me minder heeft aangegrepen dan de herinnering die de film heeft doen herleven. Tijdens de aftiteling geven enkele toeschouwers een staande ovatie. Een logisch gevolg van, maar een naïeve reactie op het in de film voorgestelde, stereotype vlechtwerk van eerzucht, kameraadschap en heldenmoed. Ik ben aangedaan.

 

Donderdag 27. 7.; Frankfurt am Main.

Terwijl Ludo bij de kunst op bezoek gaat, neem ik Ludo's kinderen, Sara, Lotte en Nienke mee naar het Senckenberg Museum. We passeren de reusachtige kaken van de zich oprichtende Tyrannosaurus zonder kleerscheuren en worden evenmin verbrijzeld onder de reusachtige borstkas en beenplaten van de Stegosaurus. Na de 'Dinosauriersaal' slaan we rechtsaf, en bevinden ons in Raum 13: 'Fossilfunde des Menschen'.

We staan voor Vitrine 15, waarin beenderen aan draadjes opgehangen zijn, en zo een gehavende marionet vormen. We kijken naar een replica van 'Lucy'. Het is het oudste, bijna complete skelet van een fossiele mens: de Australopithecus afarensis. Het werd in 1974 door een Frans-Amerikaanse expeditie ontdekt in een ca. 3 miljoen jaar oude aardlaag in Ethiopië.

Lucy is de Aap op het leesplankje van de mensheid.

Tegen de achterwand van de vitrine bevindt zich een nog opzienbarender object. Het is een foto van de bij Laetoli in Tanzania aangetroffen, 3.7 miljoen jaar oude voetsporen van twee oermensen in de, nu versteende, vulkaanas. Aan de plaatsing van de voetafdrukken te oordelen moeten ze een eindje met elkaar hebben opgelopen. Het levert het wetenschappelijke bewijs, dat onze voorvaderen 3 tot 4 miljoen jaar geleden al rechtop liepen. Deze afbeelding is even adembenemend, revolutionair en tijdloos als de foto van de eerste voetstap die Neil Armstrong 26 jaar en 6 dagen geleden achterliet op de bodem van Mare Tranquilitatis aan de voorzijde van de maan.

Van nu af aan waad ik aangeschoten langs de vitrines met netjes opgezette en keurig uitgestalde aardbewoners. Voor mij heeft deze gereconstrueerde ark van Noah zijn drijfvermogen verloren.

Op de tweede verdieping van het museum nemen we een consumptie in het morsige restaurant.

Op weg naar de uitgang besluiten we, via het struisvogelei, nog een laatste kijkje te gaan nemen bij de Pandabeer, want ja, daar zijn Lotte, Sara en Nienke het over eens: die was hen het dierbaarst van allen.

 

Zaterdag 15. 7. Brooklyn, N.Y.C.

In de achtertuin van het huis aan Sackett Street is een oase van rust. Ik speel met Ron's en Zuzu's eenjarige dochtertje Madeline het Waterspel. Daarvoor hebben we nodig: een gevuld kinderbadje (check), een peuter (check), een volwassene (check), een setje plastic bloemkweekpotjes van verschillende vorm en formaat (check) en mooi weer (check).

Er wordt begonnen op het droge. Allereerst bekwamen we ons in het op elkaar stapelen en in elkaar passen van het materiaal. Dan zetten we de conische potjes met geperforeerde bodem als kijker, peekaboo, aan het oog. Een experiment, waarbij een rond potje als hoofddeksel dienst doet, wordt niet geschuwd. Bij de tuintafel proberen we een reusachtige mier te scheppen, die aan de resten van het diner van gisteravond staat te sjorren. Als de rand van het potje hem te dicht nadert, laat hij de sperzieboon los en gaat op zijn achterpootjes staan. Met maaiende voorpootjes probeert hij ons angst in te boezemen. We helpen hem een handje. We slepen de boon naar de breuk in het beton waardoor andere mieren haastig verdwijnen. Om de subway te halen?

Dan gaat Madeline te water, onhandig nog, achterover-kopje-onder in het ondiepe water. Proestend en met dichtgeknepen ogen duikt ze op. Nu kan het Waterspel echt beginnen.

We scheppen de potjes vol water en houden ze omhoog. Elk potje blijkt anders te lekken. Elke heeft zo zijn eigen watervalpatroon. Zijn we uitgekeken op een bepaald exemplaar, dan nemen we één van de, op het badwater dobberende, anderen. Er is: een 'douchekop', een 'zuil', een 'dobbelstenenvijf', een 'holle cilinder', er zijn 'knoeipotten'. De twee uur scheppen & lekken vliegen voorbij.

Om 12.00 uur worden Ron, Zuzu en Madeline door een taxi opgehaald. Ze vliegen voor vakantie naar het andere uiteinde van dit continent: Seattle. In Victoria zullen ze Riemke, Henk en Niel ontmoeten en dan samen de vakantie voortzetten.

Ik wil eruit. Ik steek nogmaals te voet de Brooklyn Bridge over. De hardhouten dwarsbalken van de loopbrug dienen als xylofoon onder mijn 'vagabond shoes'. Het is 4.09 uur, 100 F, oftewel 38 C. Door de spleten tussen het hout zie ik de rimpelloze East River onder me gestrekt gaan. Broadway ligt op apegapen. Overal op straat riekt het. Alleen in de winkels is het nog uit te houden, maar ik wil niet winkelen.

Op de hoek van W. Houston en Broadway verspert een voertuig van the New York Fire Department de stoep. De ladder is uitgeschoven tot aan het balkon van een woning op de vijfde verdieping. Daarop hanteert een half geüniformeerde brandweerman een koevoet. Het is onwerkelijk heet, leeg en stil. Het enige gerucht is het kraken en piepen van de, daar boven, verzet biedende deur. Ik hoor de deurpost met een zucht aan splinters gaan. De brandweerman verdwijnt in de woning. Het vliegtuig dat boven de dakrand van het huizenblok verschijnt, verbreekt de stilte en daarmee de betovering.

Een Syrische taxichauffeur brengt me naar Kennedy-Airport. Hij speelt een cassette met volksmuziek. Dieper dan ik had gedacht zak ik weg in het kunstleer van de achterbank. Een blower ratelt ergens onder het dashboard. Alle portierramen zijn geopend, maar de rijwind brengt geen verkoeling. Hij lijkt eerder het rondom plakkende interieur op te warmen. De chauffeur vraagt of ik last heb van de muziek. Ik schud nee. Met zijn rechterhand wisselt hij de cassette om voor een andere, met opzwepender ritme. Met zijn linkerhand manoeuvreert hij de auto in het stukje vrijgekomen highway achter een passerende ambulance. We laten ons een eindje meevoeren in het zog van onze loeiende gangmaker.

De achterwielophanging van de Chevrolet heeft zijn beste tijd gehad: bij het accelereren schudt de achterbrug vervaarlijk als de reet van een galopperende kameel. De bestuurder schijnt daarvan niets te merken: hij trapt het gaspedaal nog dieper in en passeert de ambulance. Flying home.

Als we onze vluchthoogte hebben bereikt, kijk ik neer op het wolkendek boven New York. Het onweer daarin lijkt op een TL-bak die niet wil starten. Hopelijk brengt het daaronder de vurig verbeide verlichting.