DE IDEËLE SCHOONZOON

Arnold Schalks, 2007-2009, de Surinoemer, publicatie, onafhankelijk nieuwsblad, Wim Pijbes, Kurt Nahar, Steve Ammersingh, Casper Hoogzaad, Thomas Meijer zu Schlochtern, Roddney Tjon Poen Gie, Ravi Rajcoomar, Alida Neslo, Roberto Tjon a Meeuw, Ralph van Meijgaard, Nederlands-Surinaams uitwisselingsproject ArtRoPa, Wansma kondre, Afro-Surinaams cultureel centrum NAKS, Nola Hatterman Art Academy, Tori Oso, Academie voor Hoger Kunst en Cultuur Onderwijs, Instituut voor de Opleiding van Leraren, boekhandel Varekamp, Paramaribo, Centrum Beeldende Kunst Rotterdam, Ralph van Meijgaard, foto Thomas Meijer

Ralph van Meijgaard op jungletocht / foto © Thomas Meijer

Arnold Schalks in gesprek met Ralph van Meijgaard

Rotterdam, 6 oktober 2009

'Wat weet ik van de Surinaamse beeldende kunst?’ Dat was de vraag die de Rotterdamse beeldend kunstenaar Ralph van Meijgaard zich in 2005 stelde. Begin 2006 verbleef hij twee maanden in Suriname en besloot op onderzoek uit te gaan. Hij bezocht de galeries Readytex, House of Arts en de Nationale Kunstbeurs. "Het aanbod bestond uit schilderijen en beeldhouwwerken in realistische, symbolistische, lyrisch-abstracte en zelfs impressionistische stijl. Het palet was tropisch, maar de meeste onderwerpen bleken traditioneel West-Europees van aard." Zijn nieuwsgierigheid werd geprikkeld door een installatie van Kurt Nahar en de maatschappijkritische schilderijen van Ron Flu. Van Meijgaard besloot kennis te maken met Flu. "Ik zocht hem thuis op. Hij praatte mij bij over de woelige geschiedenis van Suriname. Behalve kunst kwamen ook de gebrekkige infrastructuur en planning ter sprake. Om de vinger op de zere plek te leggen bedachten we samen een kunstwerk: een afgietsel van een gat in de weg voor zijn huis met de coördinaten van de locatie op een bordje erbij.” Het kunstwerk is nooit gemaakt en het gat is inmiddels gerepareerd.

Van Meijgaard sprak ook met George Ramjiawansingh van het Nola Hatterman Instituut, die aangaf dat nieuwe impulsen van buitenaf altijd van harte welkom zijn. Ramjiawansingh nodigde Ralph uit om meteen een tekenworkshop te geven: twee weken lang had hij elke werkdag twee verschillende groepen onder zijn hoede: overdags de reguliere Nola-studenten en ’s avonds een gemengde groep van kinderen en volwassenen. “Ik gaf beide groepen dezelfde opdrachten. Bijvoorbeeld: ‘Maak een tekening van een gegeven begrip en onderzoek hoeveel rek er zit in de weergave van dat begrip? Verandert daardoor ook je begrip van dat begrip?’ Heel analytisch. Dat leidde soms tot verwarring. Nola-docent George Struikelblok moest dan bijspringen om de vertaalslag te maken.” Kort daarna moest Ralph terug naar Rotterdam. Hij had zich voorgenomen om in Nederland iets te doen met zijn reiservaringen en contacten. “Ik was heel enthousiast over Suriname. Acht jaar geleden was dat nog anders. Toen heerste er een bedrukte stemming. Nu, vijf jaar later, registreerde ik beweging en mensen die zich wilden manifesteren. Ik voelde een honger naar meer, naar contact, naar mondialisering. Daarop wilde ik inhaken.”

In Rotterdam nam van Meijgaard contact op met Thomas Meijer zu Schlochtern van het Centrum Beeldende Kunst (CBK). Een half jaar later vertrokken ze naar Suriname om de mogelijkheden voor een samenwerkingsproject te onderzoeken. De dag na hun landing vond er een meeting plaats in het Nola Hatterman Instituut, waarbij onder meer Stanley Sidoel van het directoraat Cultuur en vertegenwoordigers van de Federation of Visual Artists in Suriname (FVAS) aanwezig waren. De Rotterdamse delegatie kon meteen aanschuiven en drong onverwachts snel door tot de culturele infrastructuur van Suriname. Tijdens de daaropvolgende gesprekken werd de basis gelegd voor het uitwisselingsproject ArtRoPa. Van Meijgaard werd coördinator voor het Rotterdamse gastatelierprogramma.

Van juni 2007 tot september 2009 verbleven in totaal acht Surinaamse kunstenaars in de Maasstad. Zeven daarvan: George Stuikelblok, Hedwig 'Plu' de la Fuente, Steve Ammersingh, Kurt Nahar, Jhunri Udenhout, Ravi Rajcoomar en Roddney Tjon Poen Gie werden ondergebracht bij het kunstenaarsinitiatief Duende. De achtste, Roberto Tjon A Meeuw, logeerde met zijn gezin bij Stichting B.a.d De kunstenaars werkten gedurende een periode van één tot drie maanden. Allen sloten hun verblijf af met een presentatie van in Rotterdam gemaakt werk.

Van Meijgaard wilde ook graag als beeldend kunstenaar een bijdrage leveren aan het ArtRoPa-project, maar hij is niet het type kunstenaar dat met zijn werk direct op situaties reageert. Hij had wel een idee voor een project met Surinaamse kunstenaars dat in het verlengde lag van zijn workshop op Nola. Het depot van het Surinaams Museum in Paramaribo vormde daarvoor het uitgangspunt. “Een medewerkster van het museum verschafte Thomas en mij ooit de toegang tot de zolderruimte waar artefacten liggen opgetast die vanuit de meest uiteenlopende culturele achtergronden zijn geproduceerd: houtsnijwerk, gebruiksvoorwerpen, foto’s, maar ook langspeelplaten. Ik wilde een aantal Surinaamse kunstenaars uitnodigen iets uit dat depot te kiezen dat hen, om wat voor reden dan ook, aansprak. Ze zouden dat voorwerp dan mentaal moeten adopteren, mee naar huis nemen was uitgesloten. Vervolgens zouden ze een bewerking van dat voorwerp moeten maken, bijvoorbeeld door het uitvergroten van een visuele kwaliteit, of door de vermoedde achtergronden van dat voorwerp te verbeelden, of door er een verhaal omheen te bedenken. Zo zouden er naar aanleiding van dat artefact nieuwe kunstwerken ontstaan. De nieuwe kunstwerken zouden tenslotte kunnen worden ondergebracht in een vergelijkbaar parallel depot dat zich door betekenisverschuiving en transformatie van het oude onderscheidde.” Het plan ging niet door, omdat de directeur van het Surinaams Museum er geen brood in zag. Per e-mail liet hij van Meijgaard weten nog heel lang bezig te zijn met rubriceren van de collectie. Hij had geen behoefte aan mensen van buitenaf die dat proces zouden kunnen dwarsbomen. Bovendien was het eerste bezoek van de Rotterdammers clandestien geweest: de medewerkster had hen officieel niet mogen toelaten tot het depot.

Van Meijgaard had inmiddels kunstenaars, voornamelijk ArtRoPisten, gepolst voor deelname aan het project. Allen reageerden enthousiast, maar onderkenden de organisatorische problemen. Het is lastig om een proces in Suriname op gang te houden als je in Nederland bent. Surinaamse kunstenaars bedenken zich meerdere keren voordat ze in een project stappen waarvan het prestige en de uitkomst ongewis is. Dat is begrijpelijk omdat het kunstenaarsleven in Suriname bestaat uit surviven. “Voor mij zou de uitvoering van het project zonder een Surinaams draagvlak hebben betekend: een aaneengesloten periode in Suriname zijn om te trekken en te sturen. Ik zag daar geen kans toe omdat ik in Nederland bezig was met organisatorische zaken rond het ArtRoPa-project en een veeleisend project in Rotterdam-Zuid. Bovendien werd mijn rol als gids en gastheer voor de Surinaamse kunstenaars in Rotterdam steeds belangrijker.”
De Surinaamse gastkunstenaars konden, ondanks de verslaggeving van hun voorgangers, maar half vermoeden wat hen aan de andere kant van de oceaan te wachten stond. Een open blik en een flinke dosis zelfkennis was de mind set waarmee ze hun avontuur begonnen. De paden en de actieradius van de opeenvolgende kunstenaars liepen sterk uiteen. Onder het motto: “DaDa leeft!” schuimde Kurt Nahar ongeveer alle tweedehands markten af die het land rijk is op zoek naar spullen voor zijn installaties. Steve Ammersingh zocht het dichter bij huis: in het Crooswijkse café ‘Okee’. De stamgasten waarmee Steve op zijn ongedwongen manier in contact was gekomen, bezochten de multimediale eindpresentatie van Kurt en Steve en zetten voor het eerst van hun leven een voet over de drempel van het CBK. Steve bracht daarmee de doelstelling van het CBK om het publieksbereik van hedendaagse kunst te vergroten in de praktijk.

Hoe kijkt van Meijgaard terug op het gastatelierprogramma? “Het leuke van ArtRoPa was, dat iets dat ooit het privilege van de enkeling was, ineens voor meerderen binnen bereik kwam.” De Surinamers kwamen naar Rotterdam om zich te meten aan de internationale ontwikkelingen op kunstgebied en om de confrontatie met de ‘grote’ wereld aan te gaan. De mogelijke verwarring daardoor zou hun werk nieuwe impulsen kunnen geven. “Ik volgde dat proces op de voet om te zien wat er overeind bleef, wat er omviel, groeide of bijgeschaafd werd.” Tegelijkertijd kwamen de kunstenaars met hun portfolio onder de arm naar Nederland om te tonen wat ze waard waren. Ze lieten hun meest recente werk zien en gaven aan daarmee voorlopig te willen doorgaan, zeker als het verkocht. “Je kan immers van alles veranderen, maar wat heb je eraan als het in Suriname niet gewaardeerd wordt? Een dilemma dus. Ik wachtte in spanning het kritische moment af waarop de dingen in zo’n hoofd gingen kantelen. Maar ik realiseerde me ook dat dat niet perse tijdens de residency hoefde te gebeuren.” Als hun verblijfsperiode op zijn einde liep gaven de meeste kunstenaars aan, dat ze het jammer vonden dat hun tijd erop zat. Als van Meijgaard ze dan op Schiphol uitzwaaide, dacht hij aan het gevecht dat ze thuis zouden moeten leveren. “Niet iedereen zal daar de energie voor kunnen opbrengen. In een aantal gevallen zal de residency een weidse blik zijn geweest door de periscoop van een duikboot die nu weer onderduikt. In het meest gunstige geval deelt de kunstenaar zijn ervaringen met collega’s. In kunstenaarskringen is dat niet vanzelfsprekend. Men is geneigd om plannen en ideeën voor zich te houden.”

Ondanks de groeistuipen die bij een jonge natie horen, meent van Meijgaard dat Suriname in de nabije toekomst het bruisende centrum van de Caraïbische regio kan worden, met Paramaribo als kunstmetropool. “Suriname is een micro-wereld, een conceptueel land waarin culturen tegen wil en dank bij elkaar zijn geplaatst. In mijn wildste fantasieën is Suriname, júist door die ontspannen omgang met tegenstellingen een modelland voor de macro-wereld. Daarin ligt Suriname’s kracht. Het potentieel is aanwezig, maar er moeten keuzes worden gemaakt en een heldere visie ontbreekt nog. Aan de ene kant gooit Suriname zijn dochters op een onbehoorlijke manier in de uitverkoop en aan de andere kant haalt het vreemde schoonzonen binnen. Of dat tot goede huwelijken leidt is de vraag.”

(bron: ParamariboSPAN / hedendaagse kunst in Suriname / ISBN: 978 94 6022 057 9)