[ Proloog ]

De oerversie van VAN LOCHEM NAAR LEIDEN stamt uit het najaar van 2019. Ik schreef het als toelichting bij het Stolpersteine-project voor eventueel educatief gebruik op Leidse scholen. Doel was, de mensen voor wie de struikelstenen zijn bedoeld, een ‘gezicht’ te geven. Dat bleek niet eenvoudig. Van de vier bakkersdochters bestaan, voor zover ik weet, geen afbeeldingen of foto’s. Van de bakkerszonen bestaat mogelijk maar een enkele foto: twee jochies in helwitte bakkersbuizen die in het ravijn van de Kloksteeg wat onwennig poseren voor een bakkerskar. De linker met bril zou Louis Weijl kunnen zijn. Het meeste kwam ik te weten over hem: de oudste broer, die als enige gezinslid uit handen van de Duitsers wist te blijven en de oorlog overleefde. Van Louis is correspondentie bewaard gebleven die indirect licht werpt op zijn vermoorde broer en vier zussen. De resultaten van dat voortschrijdend inzicht zijn in dit artikel verwerkt. Ondanks de toevoegingen en aanvullingen zit het meer-luik over de familie Weijl vol gaten die wellicht nooit zullen worden gedicht.

Bronnen: Database Historische Kranten & Beeldbank WO II van Erfgoed Leiden en Omstreken, Leids jaarboekje 1995 van de Vereniging Oud Leiden, leiden4045.nl, delpher.nl, Liesbeth Molenberg en dossier 071.nl

 

VAN LOCHEM NAAR LEIDEN

Hoe het begon

 

Michael Joseph Weijl, Klaartje Kan, gemberbolussen, Bakkerij Weijl, Kloksteeg 3, Leiden, Arnold Schalks

Prentbriefkaart 'Gezicht op de Kloksteeg rond 1900' uit de verzameling van de Nederlandse historicus Henri Guillaume Arnaud Obreen (1878–1937) met misschien wel het enige bewaard gebleven beeld van de familie Weijl: links vooraan in witte bakkersschorten mogelijk de broers Louis en Joseph Michael Weijl. Daarachter een bakkersknecht en mogelijk moeder Klaartje bij de handkar. De bakkerij bevindt zich aan de rechterkant direct achter de man met het koffertje. De maker is onbekend. Afmetingen: 14 x 9 cm. Collectie Erfgoed Leiden en Omstreken.

Het verhaal van de Joodse bakkersfamilie Weijl begint in 1879. In dat jaar verhuisde de 25-jarige vrijgezel Michael Joseph Weijl van het Gelderse Lochem naar Leiden. Hij huurde er de bakkerij in de Kloksteeg nummer 3 en plaatste op 26 april 1880 zijn eerste advertentie in het Leidsch Dagblad, waarin hij zichzelf ‘minzaam aanbeveelt tot het leveren van brood, beschuit en zoetgoed, belovende een solide en prompte bediening.’ Twee jaar later was Michael Joseph Weijl voldoende geaard om de 28-jarige Klaartje Kan uit Meppel naar Leiden te halen. Hij trouwde met haar en kocht de bakkerij met woonhuis, kadastraal bekend als Sectie G, nummer 552, groot 93 ca. voor fl. 4.060,–. Het echtpaar trad toe tot de kleine Nederlands-Israëlietische Gemeente Leiden. Op sjabbat baden ze in de synagoge op het Levendaal.

FAMILIEBEDRIJF
Michael en Klaartje stichtten een gezin van zes kinderen: vier meisjes en twee jongens. In chronologische volgorde: Helena (1882), Louis (1884), Joseph Michael (1885) Judith (1886), Hanna (1889) en Alida (1892). De kinderen werden opgevoed volgens de Joodse traditie maar alleen Louis werd bar mitswa. Zodra de vier oudste kinderen de lagere school hadden afgemaakt en hun leerplicht verviel, werden ze van school gehaald om mee te helpen in de bakkerij. Van de jongens Louis en Joseph Michael werd verwacht dat ze het bakkersvak in de praktijk zouden leren, zodat ze later het familiebedrijf konden overnemen. De meisjes Helena en Judith hielpen met bedienen in de bakkerswinkel. De jongste dochters Hanna en Alida – die kennelijk wel mochten doorleren – hielpen buiten schooltijd met het klaarzetten van het bestelde brood en banket, zodat de bakkersleerlingen ze later per fiets konden bezorgen.
Zowel het brood als het banket vond gretig aftrek bij de burgerij. Klanten konden zich dagelijks verlustigen aan de achter de winkelruit van de firma M. J. Weijl & Co uitgestalde boterkoek, boterletters en superfijne boterkransjes – allen met zuivere roomboter bereid – aan Arnhemse meisjes, Janhagel, Parijse roomsoezen, aan Julianakoekjes, citroenkoekjes, eier- en theekoekjes of bitterkoekjes, aan cocosnootkransjes, kletskoppen, tulbanden, appelbollen, vanille spritsen of slagroompunten. Het periodieke aanbod van de bakkerij bestond uit eigen fabrikaat matzes, crackers en paasbrood. De jaarlijkse Sinterklaas-etalage met fijn gekruide St.-Nicolaas, banketstaven met een kern van prima amandelspijs, speculaaspoppen gevuld met amandelen en sukade, chocoladeletters in melk en puur van Droste, marsepein en tongstrelende borstplaat van Pel was een trekpleister voor jong en oud.

GEMBERBOLUSSEN
Naast brood verkocht de bakkerij opvallend veel met gemberstroop gezoete bolussen, vooral aan Leidse studenten.
De populariteit van dat gebak onder studenten is te verklaren, doordat de Leidse schrijver Klikspaan ooit in de inleiding van zijn boek ‘Studententypen’ beweerde dat de bolus ‘de enigst mogelijke versnapering in de pauzes tussen de colleges’ is. De bolussen van Weijl werden op de Nationale Bakkerijtentoonstelling bekroond met een zilveren medaille. Vader Michael Joseph maakte van die bekroning gebruik om het alleenrecht te bedingen op de levering van ‘echte’ bolussen op het 30ste Letterkundig Congres in de sleutelstad. Hij verdedigde zijn monopoliepositie zelfverzekerd met de bewering dat alle andere bolussen dan die van Weijl ‘beslist namaak zijn.’ Ze werden inmiddels in postkistjes verzonden naar binnen- en buitenland. Toen Hare Majesteit de Koningin Wilhelmina een trommeltje van het banket bestelde, mocht Michael Joseph Weijl zich met recht Hofleverancier noemen.

DROMEN EN DADEN
Zoon Joseph Michael was een vlijtige leerling die aanleg én zin had om zijn vader op te volgen. Zijn één jaar oudere broer Louis was minder enthousiast over dat toekomstperspectief. Zijn droom was het, om advocaat te worden. Louis wist dat hij daarvoor naar de universiteit moest. Iemand met alleen het getuigschrift van de lagere school, zoals hij, maakte geen kans om daar te worden toegelaten. Toch gaf de zwaar bebrilde Louis zich niet gewonnen. Hij besteedde al zijn vrije tijd – vaak ’s nachts – om zich voor te bereiden op het staatsexamen, waarvoor hij moest slagen om aan de universiteit te mogen studeren. Twaalf keer liet de staatsexamencommissie hem zakken op een onvoldoende voor meetkunde. De dertiende keer nam Louis een brief van professor Jan van der Hoeve, hoogleraar Oogheelkunde mee, die verklaarde dat Louis’ buitengewoon slechte ogen hem hinderden bij het oplossen van meetkundige opgaven, maar dat er aan z’n verstand niets mankeerde. Op zijn 37ste jaar mocht hij dan eindelijk met zijn rechtenstudie beginnen.
De oudste twee dochters Weijl zaten ook niet stil: Helena en Judith leerden zichzelf buiten werktijd het kleermakersvak aan. Toen ze vonden dat ze goed genoeg waren, richtten ze boven de bakkerij een ‘atelier tot het vervaardigen van dames-kostuums’ in en plaatsten ze een advertentie in de krant waarbij ze hun kleermaakkunsten als tailleuses aanboden. De zaken liepen zo goed dat ze aankomende naaisters en leerlingen aanwierven.

Het één na jongste zusje Hanna was ook een slimme meid. Na de lagere school leerde ze door voor makelaar. Toen ze haar opleiding had afgemaakt verhuisde ze naar Den Haag, waar ze werd beëdigd als Nederlands eerste vrouwelijke directrice van een makelaarsbureau. Dat nieuws was zo bijzonder, dat het de voorpagina van een landelijk dagblad haalde. Haar bureau ‘Woninggids Duinoord’ hield kantoor op de Koningin Emmakade 194 in Den Haag. Hanna was het eerste kind, dat het ouderlijk huis verliet.
Alida, de laatstgeborene, volgde na haar lagere school een opleiding tot accountant, behaalde haar diploma Stenografie en vond een baan als rijksambtenaar bij het Leidse belastingkantoor. Vier jaar later werd ze bevorderd tot Rijksklerk der 3e Klasse bij de Belastinginspectie in Haarlem. Een jaar later keerde ze terug als Schrijver der 1e Klasse op de 2e Afdeling Inspectie van het Leidse belastingkantoor. Ze bleef al die tijd in de Kloksteeg wonen.

HOE HET DE BROERS VERGING
Plaatselijke en landelijke arbeidswetgeving legden het bakkersbedrijf beperkingen op. Samen met broer Louis, die zich op zijn zolderkamer in de jurisprudentie had verdiept, trok Joseph Michael ten strijde tegen het gezag. De broers verdedigden de belangen van de luxe bakkerijen in de prijzenslag met de opkomende broodfabrieken. Via ingezonden brieven én in de rechtszaal legden ze de inconsequenties bloot van de Leidse verordening tot beperking van de nachtarbeid en de landelijke Zondagswet, die de Joodse bakker verbood op zondagen te werken. Het juridisch talent Louis wist er een voordeel uit te slepen: de firma M. J. Weijl & Co kreeg als enige Leidse bakker officieel toestemming om op zondagen brood en banket aan te bieden.
Toen vader Michael Joseph in 1908 onverwachts op 54 jarige leeftijd overleed, gedacht het Nieuw Israelietisch Weekblad hem als ‘een der trouwe dragers van het orthodoxe Jodendom, die zij zoo noode kunnen missen.’ Zoon Joseph Michael, 23 jaar oud, nam de bedrijfsvoering over. Hij liet de goedlopende bakkerij verbouwen en uitbreiden. De nog thuiswonende zussen Helena, Judith en Alida en broer Louis waren toen al zo druk met hun eigen zaken dat ze steeds minder vaak beschikbaar waren om een handje te helpen in de bakkerij. Om het bedrijf en het huishouden draaiend te houden nam Joseph Michael bakkersleerlingen en dagmeisjes aan.
Broer Louis ontpopte zich tot ‘dagbladschrijver’ en beheerde het Leids Correspondentiebureau voor Dagbladen. Voor het Nieuw Israelietisch Weekblad leverde hij stukken waarin hij aandacht vroeg voor het behoud van Joodse tradities. Hij maakte korte metten met een handelsreiziger, die in een ingezonden stuk toegaf dat hij onderweg – bij gebrek aan beter – zijn honger wel eens stilde met onrein brood. Maar Louis liet ook zijn progressieve kant zien. Hij leverde scherpe kritiek op het ‘nieuwe’ reglement van de Leidse Nederlands Israëlietische gemeente, dat de invloed van minder draagkrachtige leden op de besluiten van de kerkeraad inperkte.
Een jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog trok Louis zich het lot van de Joodse weeskinderen in het door oorlog geteisterde België aan. Hij richtte het Joods Huisvestingscomité op, dat Belgisch-Joodse wezen naar Leiden haalde, om daar bij Joodse gezinnen te worden ondergebracht. In 1917 ging zijn initiatief op in het door het Amsterdamse opperrabinaat geleide Centraal Landelijk Comité voor het huisvesten van noodlijdende Joodse kinderen uit álle oorlogvoerende staten.
Op zijn vijfenveertigste slaagde Louis voor zijn doctoraal examen Rechten. Hij opende zijn eerste kantoor op de Breestraat 51a Leiden en trad op als verdediger in strafzaken en curator bij faillissementen. Hij verhuisde zijn praktijk twee maal: de eerste keer naar de Breestraat 123a en tenslotte naar de Apothekersdijk 4. Toen Louis in 1932 met de 14 jaar jongere Litouwse Anne Gertrud Wittkus trouwde, zocht het paar een woning in Den Haag. Louis was, na Hanna, het tweede kind dat het ouderlijk huis verliet.

HET KWAAD WERPT ZIJN SCHADUW VOORUIT
Op 30 november 1939 vierde bakkerij Weijl haar 60-jarig bestaan. De feestvreugde werd gedempt door de Duitse inval in Polen en de dreiging van een nieuwe wereldoorlog.
Het bange vermoeden werd werkelijkheid toen Duitsland op vrijdag 10 mei 1940 Nederland om vijf voor vier ’s morgens aanviel. Om de opmars van de vijand te vertragen, werd die avond de straatverlichting in heel Nederland uitgeschakeld. Het Nederlandse leger beet fel van zich af. Als straf voor die tegenstand bombardeerde de Duitse Luftwaffe vier dagen later Rotterdam. Nederland legde daarop de wapens neer. Voor de familie Weijl en de andere Leidse Joden brak een onzekere tijd aan. Er sloop wantrouwen in de gemeenschap. Sympathie en antipathie verdeelden de steeg. Een overbuurman van de Weijls bood zijn tweede etage te huur aan met de vermelding: ‘N.S.B.-er geen bezwaar.’
In augustus van dat jaar probeerde een NSB-er brand te stichten in de Leidse synagoge. Dat mislukte, omdat de politie van tevoren wist wat er zou gebeuren. Verdekt opgestelde agenten wachtten de aanslagpleger op en hielden hem aan. In een alsmaar vijandiger klimaat besloten de Weijls op hun tellen te passen, maar de dienstverlening aan hun afnemende, gemengde klantenkring ongewijzigd voort te zetten.

ANTI-JOODSE MAATREGELEN
In oktober 1940 kwamen de eerste beperkende maatregelen tegen Joden. Alle in overheidsdienst werkzame personen dienden een Ariërverklaring te tekenen, waarbij ze de vraag moesten beantwoorden of ze al dan niet van Joodse afkomst zijn. Of rijksambtenaar Alida de verklaring tekende, is onzeker. Zeker is, dat ze enkele weken later werd ontslagen bij de Belastingdienst. Lang hoefde ze niet naar alternatief werk te zoeken: als bedrijfsleidster van de bakkerij kon ze gelijk aan de slag. De Duitsers zetten hun zuiveringsplannen voort, door – ondanks het felle protest van de Leidse hoogleraren – alle Joodse medewerkers van de Leidse Universiteit te ontslaan.

Op 30 december 1940 plaatste Joseph Michael, als blijk van vertrouwen in de toekomst, een advertentie in het Leidsch Dagblad, waarin hij ‘Weijl’s Beroemde Gember- en Amandelbolussen voor Oudejaarsavond’ aanprees. Joseph Michaels optimisme bleek ongegrond. Om de Joden in het nieuwe jaar nog verder in het nauw te brengen werden ‘personen van geheel of gedeeltelijk Joodse bloede’ verplicht zich bij het bevolkingsregister te melden. Weigering werd opgevat en bestraft als een misdrijf. Op last van de Duitse Generalkommissar werden twee vette letters ‘J’ als brandmerk in de persoonsbewijzen van de familie Weijl gestempeld.

De oorlog was nog net geen twee jaar oud, toen op last van de Procureur Generaal begonnen werd met het plaatsen van borden met het opschrift ‘VERBODEN VOOR JODEN’ bij winkels, cafés, theaters, zwembaden en plantsoenen. Overtreders riskeerden een boete van fl. 1.000,– of een half jaar gevangenisstraf.
De volgende stap in het isoleren van ‘de Jood’ was, alle Joden boven de zes jaar te verplichten om op de openbare weg een duidelijk zichtbare gele Jodenster te dragen. Helena, Joseph Michael, Judith en Alida werden gedwongen zestien Jodensterren te kopen: vier per persoon. Nog geen twee maanden later mochten ze geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer, ze mochten niet op bezoek bij niet-Joodse vrienden, geen gebruik maken van telefooncellen en moesten van acht uur ’s avonds tot zes uur ’s morgens verplicht thuis blijven. Doel van die ‘avondklok’ was om het oppakken van Joden tijdens die avonduren te vergemakkelijken.
Toen de bezetter in juli 1942 de Joden verplichtte al hun kostbaarheden aan de roofbank Lippman-Rosenthal & Co. af te dragen, begon de familie Weijl met het in bewaring geven van sieraden, bestek en meubilair maar ook contanten aan buren, bekenden en ex-collega’s van Alida bij de Belastingdienst. Omdat de firma M. J. Weijl & Co alleen nog mocht bakken voor de gestaag afnemende Joodse klantenkring kelderde de omzet en slonk het aanbod.

DRIEKLEUR
In het themanummer van Leids Jaarboekje over de tweede Wereldoorlog uit 1995 , haalde de Leidenaar Jan Sloos een jeugdherinnering op aan de bakkerswinkel, waarin we een glimp van Helena opvangen:

‘Soms wandelde ik met mijn vader over het Rapenburg naar de Joodse bakker Weijl in de Kloksteeg, waar oude vaste klanten steeds kleiner wordende gemberbolussen konden kopen. Ik verheugde mij daar altijd bijzonder op, want op de toonbank van de bakker stond een glazen stopfles, waarin rode, witte en blauwe (!) schuimpjes zaten. Van de vrouw van de bakker mocht ik altijd in de fles grijpen en zo veel schuimpjes pakken als ik in één hand kon houden. Meestal had er ik drie, maar als ik hard kneep waren het er wel eens vier.
Op een dag liep ik weer met mijn vader over het Rapenburg op weg naar bakker Weijl. Ik liep voor mijn vader uit de Kloksteeg in. Plotseling trok mijn vader mij terug het Rapenburg op. “Waarom gaan we niet naar de bakker?“, vroeg ik. “De bakker is gesloten”, antwoordde hij. Ik begreep niet waarom mijn vader huilde en wij nooit meer gemberbolussen gingen halen.’

KRANTZ KLIKT
Het net rond de familie begon zich in september 1942 te sluiten, toen de Leidse NSB-er Adriaan Krantz aan de Beauftragte für die Provinz Süd-Holland Ernst Schwebel meldde, dat hij over aanwijzingen beschikte, dat er in de bakkerij van Weijl geheime samenkomsten van de studentenvereniging Ondergrondsche Strijders voor Vrij Nederland zouden plaatsvinden. Zijn melding leidde tot meerdere huiszoekingen van de Sipo/SD in de bakkerij, maar bewijzen voor illegale bijeenkomsten werden niet aangetroffen.
In november 1942 vond Joseph Michael het verstandig om zijn tijdelijk overtollige speculaas-snijmachine elders in veiligheid te brengen.

HANNA WORDT OPGEPAKT
Op 21 november 1942 werd makelaarszus Hanna als eerste familielid in Den Haag opgepakt en naar het doorgangskamp Westerbork weggevoerd. Op 30 november werd ze op transport gezet naar het vernietigingskamp Auschwitz en na haar aankomst, drie dagen later, direct vergast. Op 4 januari 1943 ontvingen haar Leidse broer en zusters het bericht van de Joodse Raad, dat Hanna vanuit Westerbork op transport was gesteld, maar dat ‘Verder adres’ niet kon worden medegedeeld.

DE JACHT IS GEOPEND
In januari 1943 deed de verzetsman Frans van der Reyden een poging om Joseph Michael over te halen om met zijn drie zussen onder te duiken, maar Joseph Michael weigerde het aanbod, omdat hij dacht dat de oorlog snel voorbij zou zijn.
In de nacht van 5 op 6 maart 1943 vond de eerste razzia in Leiden plaats. Op last van het hoofd van de Sicherheitspolizei, SS-Sturmscharführer Fischer, werden 33 Joden aangehouden. Bij de tweede razzia, op woensdagmiddag 17 maart 1943, omsingelden 25 Leidse politieagenten om kwart over vijf het Leidse Joodse Weeshuis aan de Roodenburgerstraat. Onder leiding van de Duitsers werden 51 weeskinderen en 9 begeleiders opgepakt.
Diezelfde avond nog werkten Leidse politieagenten - twee aan twee - een lijst met ‘Joodse adressen’ af, om 41 niet-ondergedoken Joden, waaronder Helena, Joseph Michael, Judith en Alida Weijl op te halen. De arrestanten mochten hun laatste bezit in een rugzak, koffer of kussensloop proppen. Onder politiebewaking liepen ze met de andere opgepakte Joden via de Breestraat naar het station. Daar stonden oude wagons klaar met voor elke deur een agent van de Grüne Polizei om de ‘lading’ te bewaken. Pas na enkele uren werden de wagons aan een stokoude stoomlocomotief gekoppeld, die hen in de nacht van 17 op 18 maart afvoerde naar het doorgangskamp Westerbork.
Medewerkers van de Joodse Raad namen de gegevens op van de in Westerbork gearriveerde Joden. Ze werden overgetypt en opgeborgen in een kaartsysteem. Op de kaarten van de voormalige tailleuses Helena (Winkeljuffrouw Joods Lokaal) en Judith (Winkelbediening Joods Lokaal) stond onder het kopje ‘indruk’: ‘bij de hand’ vermeld. Of daarmee ‘vlug van begrip’ werd bedoeld of ‘vrijpostig,’ zullen we nooit weten. De familie werd in Barak nr. 68 ondergebracht.

SPOREN WISSEN
Louis Weijl’s echtgenote Gertrud Wittkus, die als niet-Joodse vrij mocht reizen, was op 17 maart 1943 aanwezig bij de aanhouding van haar zwager en haar drie schoonzusters in de Kloksteeg. Kort voordat ze werd weggevoerd, vertrouwde Alida nog aan Gertrud toe, dat een collega bij de Belastingdienst in het bezit was van een volledige lijst van de door de familie in bewaring gegeven goederen, inclusief de vermelding van de namen van de bewaarnemers.
Gertrud bracht de nacht van 17 maart alleen door op de Kloksteeg. Ze maakte de kachel aan om alle dozen waarin kostbaarheden verpakt hadden gezeten, en die de suggestie zouden kunnen wekken dat er nog waardevolle zaken in het huis waren, te verbranden. Nog voor het weekeinde werd de voordeur van het perceel Kloksteeg 3 op last van de Sicherheitspolizei verzegeld. De sleutels werden overgedragen aan de Einsatzstab Rosenberg, Jacob Mosselstraat 39, Den Haag.

POERIM 1943
Op zondag 21 maart 1943 vierden de gedeporteerden in de barakken van Westerbork Poerim, waarbij werd herdacht dat op deze dag het lot van het Joodse volk, dat ooit in ballingschap leefde in het Perzische Rijk, een wending nam en Esther het plan van de Perzische koning, ‘om te verdelgen, doden en uitroeien alle Joden, van knaap tot grijsaard, zelfs kinderen en vrouwen, op één dag’, wist te verijdelen.

OP TRANSPORT NAAR POLEN
Op dinsdag 23 maart 1943 werden 1.250 Joden – waaronder de familie Weijl en de kinderen en het personeel van het Leidse Joodse Weeshuis – in veewagens geladen. Vanuit Westerbork vertrokken ze naar het vernietigingskamp Sobibor in Polen, waar ze drie dagen later aankwamen.
Op vrijdag 26 maart 1943 werden Helena - 60 jaar, Joseph Michael - 57 jaar, Judith - 56 jaar en Alida - 50 jaar bij aankomst in de gaskamers van vernietigingskamp Sobibor vermoord. 271 andere Leidse Joden ondergingen hetzelfde lot. Na de oorlog zouden slechts 219 van de 490 Leidse Joden uit de Duitse kampen of de onderduik naar Leiden terugkeren.

LIQUIDATIE
Op zaterdag 27 maart 1943 belde de heer Teppema van de Haagse Meelcentrale de Politie in Leiden, met de vraag wat hij moest doen met de levering van toegewezen meel aan de firma M. J. Weijl nu het perceel aan de Kloksteeg gesloten was aangetroffen. Op 14 april 1943 liquideerde de Duitse roof-firma Omnia Treuhand GmbH de firma M. J. Weyl. Op 24 mei 1943 schreef het bevolkingsregister Helena, Joseph Michael, Judith en Alida af met bestemming Duitsland. Een nadere aanduiding ontbrak.