Arnold Schalks, 2010, Krimp (acht verzen voor de lezer), publicatie, uitgave in eigen beheer, gedichten, poëzie, Crimmp, OCW podium voor kleinschaligheden, Rotterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------1

De blik van de primaat had makkelijk praten: de lenspomp van mijn huidig hyper-oog houdt me ternauwernood vlot, gunt de pointe een halveringstijd van een slordige tel. Menige boodschap valt door de mand van het opgefokt raster, in de pixel hijgt de kleur na van het van kleur verschieten, in de punt verslikt zich de taal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------2

Er is sprake van gelaagdheid in de correcte cocon waarin ik ben beland. Laag één dekt mijn spek, de tweede voert de derde, drie snoert lichaamstaal de mond, de buitenste onttrekt het oog. Niet langer content met het keurslijf van dit keurslijf verpop ik tot een pover non-verbaal kwartje in de voering, dat tenslotte valt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------3

Ik raak ernstig beklemd in de overdaad van niks. Zeggen is niet gewoon de ene voet voor de andere zeggen, maar een fikse poot tussen de deur van een welwillend hardhorende. Al dichtend dien ik de kous te krimpen: als een Spaanse laars te sluiten om de kuit van het vers, de mal te kraken en de vrije loop te bieden aan wat er toe doet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------4

Het perspectief duidt op een toren: een standpunt dat er niet meer is. Braakland verhuisde, wildgroei woonde uit, barstte uit haar voegen, lekte naar elders. Aan de voormalige voet pijpt nu het gros voor een schijntje; zoekt de zin des levens in de rijstebrij. Oh, duistere kern, louter zwarte materie, flikker op en licht hen bij!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------5

Mijn ontwaren is een zuigmond voor in de tel vertikte tijd. Een buizenstel dat -van je 'weten wist geweten'- onafgebroken heden langs de rotor jaagt. Schoepen maken korte metten met metaforen. Als ik me iets dien te herinneren verbreek ik het zegel van mijn stofzak; scharrel en bouw van kruimels, pluizen en sporen het schaalmodel van een ervaring die er niet om liegt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------6

De tijd loopt mij iets te gesmeerd, iets te gelikt om bij de tijd te zijn moet tegenwoordig iets haken: een tel als klit of teek aan mijn vel, een stok tussen de spaken van mijn uur. Sprong bij mij maar een ei. Ik moet het doen met onthouden, een dartele 'r' in de maand en de cel met mijzelf te delen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------7

Mijn motieven zijn nobel, maar mijn kruit verschiet in het streven naar krankzinnige dichtheid en de wens om wat er niet is een woordje mee te laten spreken. Ik ben een blindganger, een op de tast opgestoken vinger in een uitdijende klas vol ketende kinderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

--------------------------8

Met reeds x klinkers achter de kiezen en nog maar y voor de boeg kaats ik kippig het blad af, m'n blikveld zienderogen verbrild; dusdanig begrensd. Met veel gevijl en idem ademsteun maak ik een komma onklaar, indachtig het gehoor dat gehoorzaam wacht op de punt, op de kleplichter, op de overkokende melk. En om zeker te zijn poets ik alvast m'n beslagen glazen voor het uitgesproken wit.