De Limburger, maandag 10 november 2003

Marthe verborgen achter de muziek

Gezien: première opera Marthe. Locatie: Glaspaleis Heerlen

Voor de opera in het algemeen geldt dat voor juiste muzikale verhoudingen en de verstaanbaarheid van de tekst een uitgekiende balans van de vocale expressie met de instrumentale dynamiek van eminent belang is.

Bij de première van Marthe, een steenkoolopera op een libretto van Ger Bertholet en muziek van Willem Dragstra - afgelopen weekeinde in het Glaspaleis te Heerlen - domineerde het naast het kleine podium gezeten instrumentale ensemble de voorstelling. Daardoor zaten lange passages, wat het vocale aandeel van de opera betreft, achter krachtige instrumentale klanken verborgen. De niet direct te vatten teksten bleven dientengevolge in de lucht hangen.

Van een echte libretto-intrige is geen sprake. Daar helpt de tekstsplitsing in drie bedrijven (Ochtend, Middag en Avond) geen moedertjelief aan. Marthe, de losgeslagen dochter van een mijnwerkersechtpaar, met verve vertolkt door zangeres Claudia Patacca, heeft in José Scholte als Beate, een stadsplanologe en k(l)eurig gekleed in een Schunck-combinatie, een gepast sobere tegenspeelster. De twee meiden stippen in een reeks korte, aangeschakelde fragmenten de problemen aan van de eerste jaren na de mijnsluiting in Limburg. Dan kun je je afvragen of de Marthe-figuur, zoals Ger Bertholet en componist Willem Dragstra die in het hoofd hadden, dezelfde is als de ordinaire del in de aankleding van Mieke Koenen en in de regie van David Prins. Wel worden de ouders van Marthe terecht opvallend sterk tegen de dochter afgezet; Marion van den Akker en Henk Smit maken er indringend twee 'fossielen uit het mijnverleden' van.

Maar wat net zo goed de aandacht trekt als de vaak amper te horen vocale invulling van de diverse rollen is de niet bij de een of andere stijlperiode onder te brengen muziekstructuur van Willem Dragstra. Zijn eigentijdse, dissonante klanken, als tekenen van de moderne klassieke muziek, worden onderbroken door een heuse rap, een stukje Argentijnse tango en de aardige faria-faria-parodie van het patente koorkwartet. Schijnbaar als los zand aan elkaar hangende instrumentale motieven en lijntjes binden de muziek tot een groot geheel.

De steenkoolopera duurt 'slechts' zeventig minuten: net lang genoeg om de concentratie van de hedendaagse gemaksmens te kunnen vasthouden. Voor die grote, gespannen boog is uiteraard dirigent René Gulikers verantwoordelijk. Hij gaat met duidelijke gebaren het spits spelende Doelenensemble voor in een aansprekende vertolking, al kan de componist nu weer beginnen met het schaven aan de partituur. Dempers op trompet en trombones bijvoorbeeld.